Diefstal gepleegd door de jood Daniel Lopes Caranca

Inv.nr. 6345, (4 december 1792)

Missive van den hove van Friesland.

Hoog edele gestrenge heer!

Bij ons ontvangen zijnde van 't gerigte van Doniawarstal informatien betrekkelijk den persoon van Daniel Lopes Caranca, welke volgens deselve beschuldigt word een diefstal te hebben begaan op Termunterzijl.

Hebben wij goed gevonden ten dienste der justitie copia van deselve aan h. ed. gest. te zenden, en u h. ed. gestr. tevens te informeren, dat wij voorschr. Daniel Lopes Caranca thans bij ons gedetineert in confinatie zullen houden, tot zoo lang u h. ed. gs. genegen zij meergemelden Daniel Lopes Caranca van ons over te nemen, onder refusie der kosten welke op deszelfs apprehensie en detensie zijn gevallen.

In welk geval wij bij deesen verklaaren bereidwillig te zijn tot de overgave van meergemelden Daniel Lopes Caranca, als mede van de goederen bij denzelven gevonden, en bij ons in middelen tijde wordende bewaart.

Waarmeede wij u h. e. gest. beveelen in de bescherming van god almagtig en verblijven.

Hoog edele gestrenge heer.

Leeuwaarden, den 4 december 1792.

U h. ed. gestr. goede vrienden.

De raaden 's hofs van Friesland.

(onderstond)

H. van der Haer

Inv.nr. 6345, (5 december 1792)

Missive aan burgem. en raad in Groningen.

Edele mog. heeren.

De ondergeschr. neemt de vrijheid zig tot u ed. mog. te addresseren, met versoek van een der stads confinementen te mogen doen gebruik maken aan zekere zig noemend Daniel Lopes Caranca, die zig in 't besteelen van zijn heer te Termunterzijl heeft schuldig gemaakt, en in Friesland agterhaalt, thans bij den hove aldaar in confinatie word gehouden.

Waarmede, na u ed. mog. in de bescherminge des allerhoogste te hebben aanbevoolen, de ondergeschr. de eer heeft zig met verschuldigde eerbied te noemen.

Edele mogende heeren.

Termunten den 5 dec. 1792.

U ed. mog. zeer gehoorz. dienaar.

De ambtm. des Kl. Old.

(get.)

H. P. v. B. Faure

Inv.nr. 6345, (5 december 1792)

Missive aan de heeren raad en 's hofs van Friesland.

Edele mogende heeren!

Bij certificatie van 't geregte van Doniawarstal in het zekere zijnde geinformeert, dat de zig noemende Daniel Lopes Caranca de bedoelde persoon was, die zig in het besteelen van zijn heer, onder de aan mij gedemandeerde jurisdictie des Kleij Oldambts had schuldig gemaakt, was de brenger deezes, zijnde de gerigts wedman deezer jurisdictie, reeds voorzien van eene missive aan u ed. mog.

Ten einde u ed. mog. zeer gedienstig te versoeken aan gezeide gerigts wedman den gemelden Daniel Lopes Caranca te willen laten volgen, en op het oogenblik door den hoog ed. gestr. heer Uchtman, drost der beide Oldampten, u ed. mog. zeer geeerde aanschrijving van gisteren den ondergeschr. wordende ter hand gestelt.

Waarbij u ed. mog. zig geliefden te verklaaren bereidwillig te zijn tot de overgave van meergem. Daniel Lopes Caranca, als mede van de goederen bij denzelven gevonden, heeft de ondergeschr. vermeent niet te kunnen afzijn u ed. mog. zijne dankbetuiging bij deezen te doen voor de gegevene communciatie.

Met versoek den genoemde delinquent, met de bij hem gevondene goederen aan den gerigts wedman, die gelast is de aangewende kosten te voldoen, te willen laten overgeven.

En de ondergeschr. offereert zigt in similibus zulks ten alle tijde te zullen reciproceren.

Waarmede, na u ed. mog. in de bescherming der allerhoogste te hebben aanbevoolen, de ondergeschr. de eer heeft zig met verschuldigde eerbied te noemen.

Edele mogende heer!

Termunten den 5 dec. 1792

U ed. mog. zeer gehoorz. dienr.

De ambtman des Kleij Old.

(get.)

H. P. v. B. Faure

Inv.nr. 6345, (12 december 1792)

Het e. e. gerigte des Kleij Oldambts rat. officii impt Ca. Philip Lailson de Hautebour ten huize van de koopman Kok bij Termunterzijl, gedde get.

Het e. e. gerigte des Kleij Oldambts contenderende tot confirmatie van het geemaneert mandaat van teneur. Ten einde gij persoonelijk in judicio zult moeten compareren om onder eede getuigenis der waarheid te geven en voorts verklaaren op zodane positien, als u gedde alsdan zullen worden voorgehouden.

Zullende uwe verklaringe het e. e. gerigte opgem. rat. officii dienen voor geregtelijke informatien.

De gedde in jud. praesent en acquiescerende. Zoo heeft het e. e. gerigte het geemaneert mandaat op acquiescement geconfirmeert en dezelve gecondemneert stante juridica der getuigen eed te praesteren, om na zulks op positien te worden afgehoort.

En hierop door gedde getuige den gerequireerden eed, na voorlesinge van de straffe des meineeds, stante juridica zijnde gepraesteert. Zoo is zulks in actis getekent.

 

Hetzelve Ca. Louise Natler, gehuuwt aan den heer P. Lailson de Hautebour, ten huize van koopman Kok bij Termunterzijl, gedde getuige

Eadem res, eadem sententia.

 

Hetzelve Ca. Jan Nicolaas Corhé ten huize van de wedwe van Melle Baukes bij Termunterzijl, gedde getuige

Eadem res, eadem sententia.

Inv.nr. 6345, (17 december 1792)

Missive aan burgem. en raad in Groningen.

Edele mogende heeren!

Het e. e. gerigte des Kleij Oldambts rat. officii eenige informatien nodig hebbende van de jooden Moses Lammerts van Praag en Salomon Lammerts van Praag, ingesetenen deezer stad Groningen, op en tegens zekere Daniel Lopis Caranca, thans gedetineert ter stads geweldige, neemt de ondergeschr. de vrijheid u ed. mog. bij deezen de positien te laaten toekomen, met versoek gemelde jooden, na stijl hunne verklaringen te willen doen afleggen en daarvan copia authent. den ondergeschr. te accorderen.

Waarmede na u ed. mogende in de bescherminge des allerhoogste te hebben aanbevoolen, de ondergeschr. de eer heeft met verschuldigde eerbied zig te noemen.

Edele mogende heeren!

Groningen den 17 decemb. 1792.

U ed. mogende zeer gehoorzame dienaar.

De ambtman des Kleij Oldambts.

(get.)

H. P. v. B. Faure

Inv.nr. 6345, (28 december 1792)

Edele erentfeste, wijze zeer voorziene heer!

Wij hebben op zijn tijd ontvangen u ed. erentf. missive in dato den 17e deezer, waarbij u ed. erentf. aan ons toezend positien, met versoek om daarop ten dienste van het e. e. gerigte des Kleij Oldambts rat. off. de joden Moses Lammerts van Praag en Salomon Lammerts van Praagh, ingesetenen deezer stad, hunne verklaringen te willen doen afleggen, aan hetwelke wij wel hebben willen defereren ende zulks ook geschied zijnde, gelijk u ed. e. uit de auth. copia daarvan hiernevens aan u ed. e. remitterende zal consteren.

Waarmede blijven u ed. erentf. in godes protectie bevelende.

Ed. erentf. goede vrienden burgem. en raad in Groningen.

Gron. d. 28 decemb. 1792.

(get.)

W. H. Lohmanvt

Ter ordontie. der h. hren. voorsz.

J. H. Keizer, secrets.

Inv.nr. 6345, (31 december 1792)

Alzoo het e. e. gerigte des Kleij Oldambts uit de informatien en beeedigde verklaringen van diverse getuigen bij het e. e. gerigte gemelt rat. officii ingewonnen en eigene confessie van den gedetineerde in de gehoudene examina is gebleken, dat de gedetineerde Daniel Lopis Caranca, geboortig van Bourdeaux, oud volgens zijne verklaring in 't negentiende jaar, van religie een Portugeedsche jood.

In 't midden der maand october deezes jaars zig te Amsterdam bij eenen heer Lailson de Hautebour in dienst hebbende besteed, als paardeknegt bij de maand, en in die qualiteit, zoo als ook die van voorreider, tolk en hansworst, denzelven hebbende gedient.

Op woensdag den 28 november jongst met zijn heer en deszelfs gezin, paarden en rijtuig, teegens den avond te Termunterzijl is gekoomen, dat de gedetineerde aldaar met een andere knegt van den heer Lailson is gelogeert geweest bij de weduwe van Melle Baukes, alwaar ook het rijtuig en de paarden gestalt waren.

Terwijl zijn heer met zijn vrouw en een jong meisje in een ander huis logeerden, dat gedetineerde in de nagt tussen elf en twaalf uuren, zijnde geweest tussen den 28 en 29 november jongst, met zijn cameraad, de andere knegt van den heer Lailson, van de herberg van Jan Hemmes, mede te Termunterzijl, alwaar in gezelgschap van anderen hadde gedronken en met musiek en danssen zig vermaakt, in 't huis van de weduwe van Melle Baukes zijnde te rug gekeert, in de stal zig heeft begeven, onder voorwensel van op de paarden te willen passen.

Terwijl zijn cameraad te bedde ging, dat de gedetineerde zig niet ontzien heeft, aldaar in 't holle van de nagt een gesloten coffer, dewelke in 't rijtuig van zijn heer stond, door 't stukken slaan van de slooten met de baut uit de disselboom met gewelt open te breeken en daaruit weg te neemen een geele leere broek, en vervolgens uit een kisje in de coffer staande, met zijne handen open gerukt, te steelen onderscheidene goederen, namentlijk een goud horologie, drie silveren beekertjes, een gouden ring met steentjes een paar silveren schoengespen, een paar silveren beengespen, een paar silveren beengespen met steentjes in een doosje, een zilveren cachet met een paar silveren epaulettes, twee hals slotjes, het een silver en het ander silver verguld, beide met steentjes ingezet, en twintig gouden louisjen uit een doosje, alle welke goederen naderhand bij de gedetineerde zijn bevonden, behalven een dubbelde en twee enkelde goude louisen, dewelke op zijne vlugt had laten wisselen.

Dat, hoewel door den heer Lailson in zijne aanklagte mede is opgegeven dat een sak met silver geld uit het kisje zoude zijn gestolen, de gedetineerde egter stellig heeft ontkent een sak met silver geld te hebben gehad, gezien of gevoelt, en dus negeert silver geld te hebben gestoolen, gelijk ook deezen aangaande niets ten zijnen laste consteert.

Dat, na de gepleegde diefstal, de gedetineerde zig in de nagt heeft begeven naar Delfzijl, en van daar met de schuit naa Groningen, en vervolgens met een afgehuurde fargon naar de Lemmer, als wanneer onderweegs op 't Huis ter Heide was gevat, en uit het hooij, waarin zig verschoolen had, gehaalt, en door het e. e. gerigte locaal geapprehendeert.

Uit al hetwelk dan ten klaarsten geblijkt, dat de getineerde zig heeft schuldig gemaakt aan een atroce diefstal van onderscheidene goederen aan zijn heer toebehoorende, gepaart met geweldig openbreeken van een coffer, waarin die goederen bewaart wierden, welke misdaad, gepleegt door iemand aan welker zorge dezelve op een vreemde plaats door zijn heer mede waren toevertrouwt, in weerwil van des gedetineerdes jeugd en voorgeven van dronkenschap, en door eenen, een korten tijd bevoorens op een andere plaats uit den dienst ontslagene knegt van den heer Lailson, des gedetineerdes gewezen cameraad, daartoe te zijn aangezet, anderen ten voorbeeld een strenge straffe meriteert.

Zoo is 't, dat het e. e. gerigte des Kleij Oldambts het bovengemelde in aanmerking neemende, en lettende op al 't geen in deezen ter materie was dienende, uit naam en van wegens de edele mogende h. heeren burgemeesteren en raad in Groningen regt doende, den gemelden Daniel Lopis Caranca condemneert, gelijk gecondemneert word bij deezen, om strengelijk te worden gegeesselt, voorts voor den tijd van agt jaaren te worden geconfineert in 't provinciaal tugthuis, om aldaar met zijner handen arbeid de kost te verdienen, en voorts naa ommekomst van dien tijd ten eeuwigen dage uit de provincie van stad en lande, mitsgaders Wedde en Westerwoldingerland, zonder ooijt wederom daarin te moogen koomen, op poena van swaarder straffe, te worden gebannen, condemnerende denzelven verders in de kosten en misen van justitie.

Actum bij het e. e. gerigte des Kleij Oldambts den een en dertigsten december 1700 twee en negentig.

(get.)

H. P. v. B. Faure, ambtman.

Apertis valvis gepronuncieert in judicio Termunten den 16 januarii 1793.

(get.)

H. P. v. B. Faure, ambtman.

Copyright © 1995-2020 J.G. Boerema

Startpagina  -  Duurswold  -  Genealogie  -  Bronbewerkingen  -  Transcript  -  Privacy Beleid  -  E-mail